Boosheid in plaats van liefde
Ik herinner me hoe ik als 7-jarig meisje achterin de auto zit, een uur of 7 op een doordeweekse avond. We rijden het dichtbegroeide terrein op van het psychiatrisch ziekenhuis; volgen een lange populierenlaan. Deze plek met zijn statige en monumentale gebouwen lijkt op een spookplek, de gebouwen lijken spookhuizen en ik vind het griezelig om hier te zijn. We gaan op bezoek bij mama.
Mama woont sinds kort in het ‘gekkenhuis’, op een gesloten afdeling. Een poosje geleden bleef ze zomaar drie nachten van huis weg. Uiteindelijk was ze op een avond thuisgekomen, de huisarts kwam en ze had ingestemd met een opname. Nu zit ze hier en gaan wij op bezoek, voor het eerst. We stappen uit de auto en lopen naar het paviljoen van de gesloten afdeling. We bellen aan en een verpleegster opent de deur. Een zware bruine deur valt achter ons in het slot. Daarachter een lange gang met kleine kamers aan weerszijden. We lopen de gang in. Een patiënt loopt ons tegemoet; hij gebaart naar mij met een wrijvende beweging naar voren als een dj achter een draaitafel, ‘hasj, hasj’. Ik schrik en kruip wat dichter tegen mijn vader aan. Dan komt mijn moeder aangesjokt. We worden naar een kamertje gestuurd met een tafel en een paar stoelen. Ik durf niet goed te gaan zitten: de stoelen zijn bruin met een oranje zitting, niet heel schoon en bovendien hebben daar misschien wel ‘gekken’ op gezeten. Geen uitnodigende gedachte. Papa en mama praten met elkaar, maar ik begrijp niet veel van wat ze zeggen. Ik kijk naar deze vrouw, die mij nauwelijks lijkt te herkennen. Ik herken haar ook nauwelijks. Ze ziet er niet uit als mijn mama; ze ziet er onverzorgd uit. Ze praat niet als mijn mama; ze zegt dingen waar ik niets van begrijp. Ze knuffelt niet als mijn mama; ze knuffelt helemaal niet. Ik voel niets voor deze vrouw. Gevoelsmatig neem ik afstand van haar: deze vrouw is mijn mama niet.
Vier jaar later… Ik zit op school in de aula, samen met mijn klasgenootjes. We kijken een aflevering van ‘Nieuws uit de natuur’. Ik zie mijn moeder de aula inlopen. Ze loopt me straal voorbij. Even later is ze in gesprek met de directeur. Aan een lege tafel in diezelfde aula. Ze ziet er onverzorgd uit, staat stijf van de medicatie. Ze komt solliciteren naar een baantje om weer te helpen op school. Net zoals ze vroeger deed. Ze hielp altijd overal bij; ze was biebmoeder, hulpmoeder, ze was zelfs penningmeester van de school. Daarvoor liet ze ons alleen thuis: mijn vader was aan het werk en zij op school. Ik sta op, ren huilend naar de toiletten. Ik hoor de juf vragen waar ik ben. Klasgenoten antwoorden dat ik aan het huilen ben in de wc’s ‘omdat haar moeder op school is’. ‘Dan begrijp ik dat ze moet huilen, daar zou ik ook om huilen’, antwoordt de juf. Ik ben boos: boos op mijn moeder, omdat ze me zo voor schut zet en boos op de juf, omdat ze het wél over mijn moeder heeft.
In de puberteit ga ik niet veel bij haar langs. Ik ben druk met school, ga uit. Ik krijg verkering. Hij vraagt me lacherig of het waar is dat mijn moeder in een gesticht zit. Dat had hij gehoord. Intuïtief voel ik me boos: hoe durft hij hier lacherig over te doen?! Ik reageer laconiek en we praten niet meer over mijn moeder. Wanneer ik op een dag langsga, een medebewoner avances maakt in mijn richting en mijn moeder mij niet in bescherming neemt, ben ik er klaar mee en besluit ik dat ik geen contact meer met haar zal opnemen.
Ik voel me in deze periode allesbehalve blij: ik heb een laag zelfbeeld, ik heb verdriet over alles wat er in mijn jeugd is misgegaan. De verkering met die ene jongen is allang uit en ik verwacht niet dat er voor mij echt geluk is weggelegd. Misschien ben ik straks wel net zo gek als mama…
Drie jaar later herstel ik het contact met mijn moeder. Ik heb een geweldige jongen ontmoet die graag wil kennismaken met zijn schoonmoeder. Hij weet haar, als enige persoon in mijn leven, op waarde te schatten. Hij is in staat om door het ziektebeeld heen te kijken, toont respect voor haar. Hij stimuleert mij vaker bij haar langs te gaan en wat meer moeite voor haar te doen. Hij steunt me tijdens deze bezoeken en neemt zelfs een plantje voor haar mee. Hij praat met haar als met een gelijke. Langzaamaan leer ik zo met mijn moeder om te gaan. Ik leer haar kennen; we praten en lachen samen. Ik ontwikkel een bepaalde mate van respect voor haar en begin weer om haar te geven. Ik geef haar zelfs een kus en zeg dat ik van haar houd wanneer ik afscheid neem. Op een mooie dag vertel ik haar dat ze oma wordt en laat haar de foto van de echo zien.
Tijdens het kraambezoek houdt ze bibberend haar eerste kleinkind vast, bang om hem te laten vallen. Ze heeft een lach op haar gezicht wanneer ze hem vasthoudt. Er wordt een foto gemaakt. Het is de enige foto van deze oma met haar kleinzoon. Ik ben dat eerste jaar nog angstig en wil niet met mijn jeugd geconfronteerd worden, niet met mijn zieke moeder. Niet met mijn angst om ook zo’n moeder te worden. Ik moet sterk blijven voor mijn zoon. Ik houd mijn moeder op afstand. Vijf dagen na de eerste verjaardag van haar kleinzoon krijg ik een telefoontje: ‘Je moeder is overleden.’
Tips van Sylvie
- Laat je niets wijsmaken; geloof in jouw eigen kracht. Het is niet gezegd dat het verleden zich zal herhalen. Koppel jezelf los van het verhaal en zie dat jij de observator bent van jouw eigen waarneming.
- Verdiep je in zelfzorg en eigenliefde. Het gemis van een aanwezige ouder kan enorm zijn, maar wij dragen als mens zelf de eindverantwoordelijkheid van ons bestaan.
- Wij zijn niet onze gedachten: besef dit en kies voor een gezond gedachtenpatroon. Je bent altijd sterker dan je zelf denkt.